Het onderzoek en de realisatie van de reconstructie is op
één moment gericht. Het moment dat Mondriaan in 1926, in een
brief aan zijn vriend, de architect Oud, meldde: “Nu is mijn
woning in orde…” Dit is ook het moment dat Mondriaan zijn
atelier liet fotograferen door Delbo. Hiervan zijn 3 foto’s
bewaard gebleven. Een daarvan is destijds op 12 september,
met een ingemonteerd portret van Mondriaan zelf, in de
Telegraaf gepubliceerd. Dit moment was voor Mondriaan zijn
architectonische hoogtepunt. |
Het ruimtelijk onderzoek bestond vervolgens uit drie
onderdelen:
1. Literatuuronderzoek
2. Maat-reconstructie van ruimte en meubilair
3. Interviews met alle toen nog in leven zijnde personen die
het atelier in 1926 hebben bezocht.
Voor het literatuuronderzoek is voornamelijk gebruik
gemaakt van de publicatie van Carel Blotkamp in “Wonen TABK
4-5 1982” In dit uitgebreide artikel gaat hij uitvoerig in
op de ruimtelijke kwaliteiten van het atelier. Ook alle
zichtbare meubels worden uitvoerig beschreven. De
atelierruimte straalde, zo concludeerde Blotkamp, een grote
harmonie en evenwicht uit. Maar het waarom moest een analyse
van de ruimte duidelijk maken. Deze analyse kon worden
gemaakt aan de hand van een maquette
Voor de maat-reconstructie van de atelierruimte zelf bleek
het noodzakelijk te zijn om de juiste maten van het gebouw
te hebben. Hiervoor waren de bouwtekeningen noodzakelijk.
Deze tekeningen zijn uiteindelijk gevonden in een Parijs
archief. (zie foto in aanhef) Hierdoor was het mogelijk om
van de juiste basisgegevens uit te gaan. Vervolgens is een
kleine maquette gemaakt aan de hand waarvan het verdere
onderzoek plaats heeft gevonden. |
|
|
|
|
|
Voor de maat-reconstructie van de meubels, is gebruik
gemaakt, enerzijds van de reconstructie van de perspectief
uit de bekende foto’s van Delbo en Kertezs en anderzijds van
de nagefotografeerde beelden in een kleine proefmaquette
(1:20) via een enthescoop. |
|
|
|
Door de specifieke plaatsing van de zwarte linnenkast, de
witte ezel met de gekleurde plaat en het divanbed werd een
meetkundig zuivere en harmonieuze ruimte gecreëerd die
vanuit de ingangsdeur als een zuivere rechthoekige ruimte
over kwam. De wanden van deze ruimte waren deels concreet en
deels gesuggereerd doormiddel van het markeren van
hoekpunten of projectiepunten. |
|
|
|
De analysering van de beelden van de spiegels bij de
ingangsdeur, konden enerzijds de plaatsbepaling van de
meubels bevestigen en anderzijds Mondriaans
architectuur-theorie over “de woning” uitleggen. De spiegels
suggereerden namelijk gaten in de wand, waardoor het leek
alsof de wanden buiten de bouwkundige grenzen voortgezet
werden. (zie Alfred Roth: Begegnung mit Pionieren, 1973. p.
130) |
|
|
|
|
Door de plaatsing van de eerder genoemde zwarte linnenkast
en de witte ezel, deelde Mondriaan de ruimte zo in dat er
een groot ruimtelijk evenwicht ontstond. De maatvoering op
de grond en de hoogte van de bewerkte wanden vormden samen
een kubusfiguur. Ook de plaatsing van de grote witte kist
tegen de lange expositiewand met de zwarte ezel had een
specifiek doel. Dit punt op de vloer dat gemaskeerd werd
door een rieten krukje bleek precies het projectiepunt te
zijn van de oplegging van een ijzeren plafondbalk. Deze balk
vormde samen met de andere wanden weer een groter
kubusfiguur. Door deze ruimtemanipulaties creëerde Mondriaan
de volledige harmonie in een schijnbaar willekeurige ruimte. |
|
|
|
|
|
Voor de interviews werden de volgende personen bezocht:
Michel Seuphor; Arthur Lehning; Maud van Loon; Alfred Roth;
Cesar Domela en Frits Klein, de vader van Yves Klein. Frits
woonde destijds ook in de Rue du Départ, vlak naast
Mondriaan. Zij waren bevriend en gingen vaak samen uit.
Uit deze interviews zijn voornamelijk de niet
gefotografeerde details aan het licht gekomen.
|
|
|
|
|
|